We laten het druilerige Belgie voor wat het is en we trekken naar de zon op de Nederlandse Antillen. Bonaire na Curaçao het grootste eiland. Groot is natuurlijk bij wijze van spreken want het is een goeie 35km lang en 10km breed met daar tegenover nog een kleiner onbewoond eilandje, Klein Bonaire. KLM brengt er ons in 9:40 naar toe en we arriveren tegen valavond op de piepkleine luchthaven Flamingo Airport.
Immigratie passeren, bagage opsnorren en we worden opgewacht door iemand van het hotel Harbour Village en met een taxi er naar toe gebracht.
Rust en kalmte staan hoog genoteerd in de levenswijze op Bonaire en de receptie van het hotel is dan ook gesloten als we er aankomen na 19:00. Maar geen nood, de nachtwaker neemt de honneurs waar en brengt ons naar onze kamer. Het was een lange dag en we gaan direct onder zeil. 't Is te zeggen nadat we eerst intensief jacht hebben gemaakt op de hordes muggen die ons absoluut wilden gezelschap houden. De muskietennetten boven onze respectievelijke bedden zijn daar echt niet voor de gezelligheid opgehangen en een vliegenmepper op batterijen is een zeer efficient instrument.
De zon staat al vroeg hoog aan de hemel. We ontbijten in het restaurant La Balandra aan het strand en in gezelschap van meeuwen en leguanen die duidelijk gewend zijn om te delen in de lekkere hapjes. Nog aan de ontbijttafel worden we hartelijk begroet door de concierge die ondertussen zijn dagtaak heeft begonnen en ons vriendelijk uitnodigt naar de receptie voor de incheck. En dan is het hoogste tijd voor een intensieve verkenning van het eiland(je).
Kralendijk is de "hoofdstad" van Bonaire, maar eigenlijk is "hoofdstraat" een juistere omschrijving. Huizen en souvenirwinkeltjes zijn in felle, heldere kleuren geverfd en natuurlijk is een bezoek aan het postkantoor voor de postzegelverzameling van Gilberte een uitgemaakte zaak. Fort Oranje met z'n verzameling antieke kanonnen, herinnert aan de tijd dat op het eiland niet iedereen altijd welkom was. Dat is nu wel eventjes anders. Bonaire is de laatste jaren ontdekt door de "happy few" en huisjes aan de waterkant gaan voor spectaculaire bedragen van de hand. Misschien een reden waarom de plaatselijke bevolking hun toevlucht nemen tot soms nogal ongewone bouwsels. Bouwpromotoren hebben ook bloed geroken, getuige daarvan de villas, met tuin en zwembad natuurlijk, die uit de grond rijzen.
Ieder jaar organiseren de Bonaire Bikers een gezellig samenzijn voor motorrijders en hun vehikels, en laat dat nu juist op het ogenblik zijn van ons bezoek. Honderden "bikers en bikesters" zijn van Curaçao en Aruba gekomen en toeren met veel en hevig motorgeronk rond. Toegegeven, je ziet er echt wel juweeltjes met veel chroom en alles blinkend schoon. Ze hebben er ook wel goed geld tegenaan moeten smijten want alle motoren, werden in groepscontainers naar het eiland gebracht en de berijders afzonderlijk per vliegtuig. Bonaire heeft namelijk geen enkele ferry verbinding, noch met het vasteland noch met de andere eilanden.
De grootste schoonheid van Bonaire ligt onder het wateroppervlak. Langs de kuststrook ligt een zo goed als ononderbroken geheel van koraal riffen. Ook rond het eilandje Klein Bonaire is dat het geval en overal is dat tot op een diepte van 60m uitgeroepen tot "Nationaal Park" en je kan met een boot maar ook van op de kant duiken. Alle duiksites zijn met geel gekleurde stenen aangeduid. Bonaire is dan ook een paradijs voor duikers. "Divers Paradise", zo staat het op alle auto nummerplaten, en aangezien ik ook zo'n certifaat heb ga ik ook een paar keer duiken. Er zijn wel meer dan 80 duiksites op en rond Bonaire en Klein Bonaire maar bij mijn eerste duik heb ik de jackpot. Een grote zeeschildpad en een manta zwemmen statig voorbij, afgezien van de verzameling andere zwemmende creaturen die in grote getale de ondiepe wateren rond Bonaire bevolken. Het water is klaarhelder met een zichtbaarheid van om en rond de 20 tot 30m en de watertemperatuur is, ongelooflijk maar waar, 29°, daarbij is er een lichte stroming en je hebt echt het gevoel van gewichtloosheid. Het koraal is hier in goede staat en in alle soorten aanwezig en dat verklaart natuurlijk ook de vele vissoorten die er in leven. Heel mooi!
Je hoeft zelfs niet altijd te duiken om al dat moois te zien. Veel van de sites zijn dicht aan de oever en je kan er moeiteloos snorkelen. Sommige vissen, en grote nog wel, zwemmen in zulk een ondiep water zo dicht tegen het strand dat je het gevoel krijgt dat ze ieder ogenblik aan land zullen kruipen.
Je moet er wel voor betalen! Bonaire is misschien wel het enige land in de wereld waar je entree moet betalen om in zee te gaan duiken of snorkelen. 25USD voor de duikers en 10USD voor de snorkelaars. Per jaar wel te verstaan maar zon en lucht zijn nog altijd gratis.
Een andere zegen voor de regio is dat ze niet in de "Hurricane belt" of de orkaangordel ligt. Gustave, Hanna, Ike en hun soortgenoten gaan altijd (of toch meestal altijd) net iets noordelijker voorbij om daar amok te maken. Niet dat je er niks van merkt natuurlijk, dat ondervinden we als Hanna, naar ons verteld wordt, ergens verderop, twee dagen ter plaatse blijft trappelen en alle wind naar zich toe trekt. De passaatwinden, die normaal zorgen voor verkoeling vallen weg, het is windstil, bloedheet en je zweet je te pletter. Gelukkig, voor ons, trok Hanna verder en kwamen de passaatwinden terug.
Het binnenland bezoek je op een paar uur want veel is er niet te beleven, hoezeer de toeristische dienst ook z'n best doet om het anders voor te stellen. Zoutwinning is van oudsher de belangrijkste industriële activiteit geweest. Voor die reden wekte het de interesse van de Hollandse West-Indische Compagnie en werd het eiland veroverd op de spanjaarden in 1633. Gekleurde bakens moesten de schepen diets maken waar het zout kon geladen worden en alle arbeid werd verricht door slaven die de West-Indische Compagnie in grote getale leverde, en er een goeie stuiver aan verdiende. Slavernij werd afgeschaft in 1863, de slaven hutjes staan er nog. Zoutwinning gebeurt nu nog, moderner, nu met loonslaven, en is in handen van een amerikaans conglomeraat.
De roze flamingo is de trots van het eiland, de luchthaven werd er naar genoemd, en heeft het er goed naar zijn zin samen met in het wild levende, los lopende ezels. Vroeger het vervoermiddel bij uitstek maar sinds lang vervangen door koning auto, zijn ze nu eerder een pest dan een trots want ze veroorzaken wel wat ongevallen, maar klaarblijkelijk wordt er niet veel aan gedaan.
Een deel van het eiland is als natuurreservaat geklasseerd en beschermd tegen de oprukkende projektontwikkelaars en de reuzecactussen gedijen er bijzonder goed. Naar het schijnt maakt men er soep van. Of ze ook "pikant" is wordt er niet bij verteld. Ze zitten op Bonaire trouwens niet verlegen om een restaurant meer of minder. Het mag dan wel een klein eiland zijn, aan "uit eten" wordt echt wel aandacht besteed en of het nu de "catch of the day" is of een sappige steak in een argentijns steak house, je gaat voldaan van tafel.
Voor we naar huis gaan, krijgen we toch nog 'ns een onvervalst tropisch onweer op onze nek compleet met klank en lichtspel, donder en bliksem en zwiepende regen. Redelijk indrukwekkend. Het duurt een goeie 2 uur maar dan breekt de zon alweer door de wolken en droogt in een mum van tijd de natte strandstoelen, de lucht kleurt helder blauw en het is terug 33°. 't Ja daar kunnen wij thuis alleen maar van dromen.
Tijd om de koffers te pakken en het "Divers Paradise" te verlaten. Bonaire, een vriendelijk eilandje met een prachtige onderwater fauna en flora maar met een beetje teveel muggen. Nu ja, geen enkel paradijs is perfekt.